Edelachtbare!

Geplaatst op: september 24, 2021

Geen advocaat vergeet zijn eerste zitting, ik uiteraard ook niet. Al was het alleen al omdat ik mij zo overtuigend versprak dat ik van mijn collega’s nog jaren die verspreking voor de voeten geworpen kreeg.

Mijn eerste zitting was in een verzoekschriftprocedure voor een letselschadeslachtoffer. Het moet denk ik eind 1998 of begin 1999 zijn geweest. Dat was de tijd dat verzekeraars- en slachtofferadvocaten- elkaar de tent uitvochten met allerlei verzoekschriftprocedures waarin vooral de vraag of, en zo ja, welke deskundige benoemd moest worden om het ongevalsletsel vast te stellen.

In deze zaak was het de verzekeraar die de procedure was gestart en de rechter had verzocht een deskundige te benoemen waarvan iedereen wist dat hij niet geloofde in whiplashletsel. Als deze deskundige zou worden benoemd werd het zeker een verloren zaak voor mijn client. 

Aan mij de taak om in mijn eerste zitting ooit (bij de rechtbank Utrecht) te voorkomen dat de door de verzekeraar gewenste deskundige zou worden benoemd èn om er voor te zorgen dat een deskundige van onze voorkeur zou worden benoemd. Mijn patroon -de eerste drie jaar als advocaat sta je onder begeleiding van een ervaren kantoorgenoot- die gepokt en gemazeld was in de letselschade vergezelde mij naar Utrecht. De eerlijkheid gebied te zeggen dat zijn betrokkenheid wellicht goed bedoeld was maar op mij een averechts effect had. Ik werd er alleen maar nerveuzer van, zeker toen hij vanaf de rij stoelen achter mij hoorbaar commentaar gaf op mijn optreden.

Ik had een tegenverzoek ingediend bij de rechtbank en een pleidooi voorbereid  om de rechter er van te overtuigen toch vooral de deskundige van mijn  keuze te benoemen, uiteraard onderbouwd met eerdere uitspraken in soortgelijke zaken.

Aan het begin van mijn pleidooi werd ik echter vrij snel door een norse rechter onderbroken. Hij stak niet onder stoelen of banken dat hij de discussie tussen partijen maar zonde van zijn tijd vond en hij vroeg zich hardop af of de stukken die ik had geproduceerd en dus mijn verzoek om een andere deskundige te benoemen wel op juiste wijze was ingediend. Had ik het verzoek eigenlijk wel goed vormgegeven, vroeg de rechter zich hardop af.

Op dat moment zag ik  mijn client vragend naar mij opkijken -ik pleitte staande- en hoorde ik mijn patroon achter mij hardop zuchten. Ik voelde mij kleiner worden maar dacht op dat moment dat ik toch echt ergens gelezen had dat mijn tegenverzoek wel degelijk kon en meende me zelfs de juridische term te herinneren. Ik twijfelde geen moment en protesteerde hevig door te roepen (voor mijn gevoel riep ik het net iets te hard):

“Edelachtbare! Dit is een intramuraal rekest en dat kan zeker in deze zaak”.
NB: rekest is een ander/duur woord voor verzoek.

Wellicht wat geschrokken van mijn enthousiasme en misplaatse overtuiging mompelde de rechter iets in de trant van “dat zal dan wel, gaat u door”.

Na die zitting – die verder vlekkeloos verliep en waarbij mijn tegenverzoek werd ingewilligd- kreeg ik van mijn patroon (hoofdschuddend) te horen dat een intramuraal rekest echt niet bestond. Mijn tegenverzoek werd een antidotaal rekest genoemd, zo begreep ik.

Nog jaren werd ik door mijn collega’s aan mijn intramurale rekest herinnerd als ik weer eens een verzoekschrift op moest stellen. Ik had echter direct tijdens mijn eerste zitting geleerd dat het soms de toon is die de muziek maakt.  

Han Venema